Vrijdag 1 oktober.
Ik ben niet meer nieuw in Gdansk. Ik had die dag net een donsdeken en overtrek gekocht zonder een woord Pools te gebruiken. Het is blijkbaar niet zo moeilijk om beddengoed uit te beelden. Om me zelf te belonen ging ik naar het theehuisje waar ik de eerste dag ook terecht was gekomen.
Het terrasje staat in een rustig, klein straatje, dat redelijk centraal in de stad ligt, maar toch meer bedelaars dan toeristen herbergt.
Ik realiseer me dat ik mijn boek vergeten ben ('Into the wild' van Jon Krakauer) dus staar ik een beetje naar de kaart van Gdansk, die hier standaard in mijn jaszak zit.De hele Erasmuservaring zorgt voor een hernieuwde waardering voor opvouwbare wegenkaarten. Google maps heeft zich redelijk waardeloos bewezen, door elke zoekterm die ik ingeef om te zetten in een routebeschrijving naar een luxueus hotel of iets dat zo mogelijk nog minder te maken heeft met wat ik zoek. Dus met dergelijke appreciatie voor de vouw- en brandbare variant van dat deeltje van het internet, is het niet merkwaardig om de kaart even vol bewondering te bestuderen.
Plots komt een man naar me toe. Hij heeft een ronde, kale kop met een soort zeemanspetje op. Hij vraagt of hij 2 vragen mag stellen, en ook de rest van ons gesprek zal even gestructureerd verlopen als zijn openingszin. Hij vraagt hoe laat het is en waar de kade is. Geen overbodige vragen voor een toerist in Gdansk. Ik leg hem uit dat ik niet van 'hier' ben, en dat ik denk dat de kade gewoon rechtdoor is, maar dat ik er ook wat meters naast kan zitten.
Ik kan me niet haarscherp herinneren hoe het gesprek verder gaat, maar als hij hoort dat ik moraalwetenschappen studeer, vraagt hij of hij even mag zitten. Ik ben al blij dat iemand ter vervanging van mijn boek een gestructureerde monoloog komt afsteken, dus neemt hij plaats. Hij weet 4 dingen over moraalfilosofie, en hij zet nauwkeurig 4 weetjes uiteen over Kant, Hare en utilitarisme (en uiteraard nog een 4e theorie die me nu even ontgaat omdat mijn geheugen niet zo gestructureerd is als dat van deze oudere man). We praten over wetenschap en ethiek, psychologie, sociologie en dat soort dingen. De man blijkt 66 te zijn, ook al schatte ik hem 40. Hij heeft zo'n 20 verschillende jobs gehad, waarvan de laatste in China, maar hij stapt straks op de bus naar Litouwen en weet nog niet waar hij volgende week zal zijn.
Hij is verrast als ik een sigaret opsteek. De volgende 60 minuten legt hij me haarfijn uit wat deze ongezonde gewoonte met mij zal doen. Ik sta er van te kijken.
Dat roken ongezond is, dat wist ik ondertussen ook, maar het doet wel wat om het eens uitgelegd te krijgen. Hij voorziet het horrorverhaal van een luchtige omkadering van weetjes uit de tabaksindustrie; de psychologische trucs achter de reclame, de chemische stoffen die dienen om ter dood veroordeelden mee om te brengen, de psychologische valkuilen van de roker.
Net als hij even zwijgt, komt een bedelares bij het tafeltje staan. Ze vraagt een sigaret. Ik weet niet of mijn gesprekspartner hier een gestructureerde verklaring voor kent, maar ik duw snel mijn pakje sigaretten in haar handen. De vrouw is buiten zichzelf van vreugde. Tot zo ver het geschenk van de moraalwetenschapper, denk ik dan.
Sindsdien ben ik de tabaksindustrie toch significant minder van betekenis geweest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten